Hoofdstuk 28
Ik was me vaag bewust van de stilte in de hal, de geur van wierook en het allesdoordringende gevoel van rust terwijl ik naar de schemerige wachtkamer liep. De hele sfeer had zo'n kalmerend effect op iedereen die binnenkwam, dacht ik. Lange ramen, een gebeeldhouwd plafond en muren versierd met schilderijen die het verhaal van de Boeddha opnieuw vertelden.
Toen ik hier voor het eerst kwam, met een gebroken hart en bijna hopeloos, bood dit klooster mij onvoorwaardelijk onderdak. Er waren tijden dat ik hier in deze kamer zat, huilend, biddend tot een Macht waarvan ik niet zeker wist of die nog luisterde.
Geleidelijk aan werd ik door de liefde en zorg van de mensen om me heen zelfverzekerder. De geboorte van mijn kinderen had alleen maar bijgedragen aan het doel van mijn leven.
Ik glimlachte zachtjes en liep de hal binnen.
Maar mijn woorden van begroeting stierven weg toen ik de krachtig gebouwde man zag staan voor het indrukwekkende beeld van Boeddha. Gekleed in een donker pak met een lange overjas, zijn zout- en peperkop glimmend, zag hij eruit als een middeleeuwse incarnatie van de Duivel terwijl zijn ogen in mij brandden, brandend als hete kolen.