Hoofdstuk 11
"Je weet toch wel dat ik de koning ben?", lachte ik, en hij zegt dat alsof het mijn mening moet veranderen.
"Je weet toch wel dat het me geen reet kan schelen of je een koning, een prins of een conciërge bent? Zie je, jouw soort en ik kunnen niet met elkaar overweg, dus je moet teruggaan naar je bezoek en doen alsof we elkaar nooit ontmoet hebben, dat is wat ik ga doen." Zei ik voordat ik naar de deur liep, alleen om gestopt te worden door een luide grom.
"Nee, dat zal je niet doen. De maangodin heeft je aan mij gegeven als partner en ik zal je niet opgeven. Je gaat vanavond met me mee terug naar het kasteel en de aankondiging over ons zal morgen worden gedaan. Maak ik mezelf duidelijk." Zijn woede nam steeds meer toe sinds de seconde dat hij sprak.