Hoofdstuk 231
Hij wrikt de sleutels uit mijn hand. "Ik rijd wel."
Ik geef toe en laat hem ze nemen. Terwijl ik mijn voeten in wat wiggen schuif, vraagt hij me waar ik heen wil.
"Rijd maar gewoon", mompel ik en volg hem naar de voordeur.
Hij wrikt de sleutels uit mijn hand. "Ik rijd wel."
Ik geef toe en laat hem ze nemen. Terwijl ik mijn voeten in wat wiggen schuif, vraagt hij me waar ik heen wil.
"Rijd maar gewoon", mompel ik en volg hem naar de voordeur.